Huib Uil
Huib Uil

Maatregelen tegen de pest (2)

Column

Vooral in de middeleeuwen werd de bevolking van West-Europa door de pest gedecimeerd. De ziekte had, wat zijn verspreiding betreft, veel overeenkomsten met het conoravirus, althans de longpest. Besmette druppeltjes van het speeksel werden verspreid tijdens het spreken, hoesten of niesen. De ziekte ging gepaard met hoge koorts, vandaar de naam: de ‘heette sieckte’.

In de zestiende eeuw was Zierikzee en daarmee ook Schouwen-Duiveland op heftige wijze geconfronteerd met de pest. 1121 slachtoffers waren er in 1557. Uit latere jaren zijn geen cijfers bekend; naar alle waarschijnlijkheid lagen de aantallen lager. Maar dat nam de vrees voor de ziekte, waartegen vrijwel niets te doen was, niet weg. Wel bleek steeds duidelijker dat preventieve maatregelen de ziekte konden indammen en daarop was het beleid dan ook gericht.

Tot die maatregelen behoorde dat de stad vanaf het eind van de zestiende eeuw een pestmeester in dienst had, ook al manifesteerde de ziekte zich niet. Meester Pieter was daarvoor in 1584 in dienst op een jaarwedde van tweehonderd gulden en gratis huisvesting. Zijn opvolger Mattheus Marcus kreeg in 1621 vijftig gulden erbij. In 1624 werd de dreiging van de pest actueel. Het stadsbestuur liet de verordening op de pest nazien en publiceren. Ook werd het niet gemakkelijke besluit genomen om de jaarmarkt uit te stellen. Het pesthuis aan de Hoge Molenstraat werd in gereedheid gebracht. Toen de eerste slachtoffers vielen, besloot het stadsbestuur dat de lijken binnen twee dagen moesten worden begraven. Personen die woonden in huizen waar de ziekte heerste, kregen een aparte plaats in de kerkgebouwen en moesten voor de slotzang de kerk verlaten. Het aantal slachtoffers, die in de boomgaard en in de tuin achter het pesthuis begraven werden, bedroeg 56. Het jaar daarop kon het stadsbestuur besluiten om de jaarmarkt doorgang te laten vinden. Wel werd de verkoop van kleren, bedden en dekens verboden.

In 1635 brak de pest in Holland en met name in Leiden uit waarop het Zierikzeese stadsbestuur de invoer van goederen uit die stad verbood. Ook had het stadsbestuur mr. Pieter Spanbroek als pestmeester aangenomen die in het pesthuis aan de Hoge Molenstraat onderdak kreeg. Toen het aantal pestlijders onrustbarend steeg, nam het stadsbestuur verdere maatregelen. Alle huizen waar de pest heerste, moesten gemerkt worden met een witte lat. De huizen van degenen die zich daartegen verzetten, werden vanwege het stadsbestuur verzegeld met een ketting. Kleren uit deze huizen mochten niet worden verkocht. Verder werd de vlasmarkt verplaatst van de Poststraat naar de Varremarkt en ook mochten van buiten het eiland geen bedelaars, zieken of kreupele mensen naar Zierikzee worden overgezet. Nog twee jaar bleef het stadsbestuur waakzaam.

Eerst in 1654 was er een nieuwe dreiging. Het stadsbestuur verbood in verband met de komende jaarmarkt de invoer van oude kleren, bedden en dekens, waarvan nog steeds vermoed werd dat daarmee de ziekte werd overgebracht. Het Sint Rochus- of pesthuis aan de Hoge Molenstraat stond middenin de stad. Het was beter daarin verandering te brengen. Daarom werd in 1655 besloten het voormalige Leprozenhuis aan de Grachtweg te bestemmen tot verpleeghuis. De bewoners van het Leprozenhuis, oude en gebrekkige mensen, werden ondergebracht in het voormalige pesthuis, voor hen aantrekkelijk omdat ze zo doende op kortere afstand van de kerk woonden. Met spoed werd het nieuwe pesthuis in gereedheid gebracht. Ook door middel van andere maatregelen werd gepoogd de pest op afstand te houden. Dat is terug te vinden in een uitvoerige verordening die laat zien welke maatregelen werden genomen om de pest te voorkomen en te bestrijden. Vele ervan zijn in onze tijd herkenbaar. Daarover volgende week uitvoeriger.

Het Leprozenhuis.

Meer nieuws