
Hoofdelijke omslag
ColumnIn de negentiende eeuw had de stad Zierikzee een heel scala aan inkomsten. Daarvan vormden de accijnzen en de hoofdelijke omslag de belangrijkste. Die laatste, een personele belasting, werd in vernieuwde vorm in 1853 ingevoerd, tegelijk met de afschaffing van een aantal accijnzen. Voor de hoofdelijke omslag werden alle gezinshoofden en zelfstandig wonende personen aangeslagen op basis van hun geschatte inkomen. Vanaf 1922 ging het rijk de inkomstenbelasting innen. In 1929 kwam het einde van deze belasting, werd het een rijkstaak en ontvingen de gemeenten voortaan een vergoeding uit het gemeentefonds.
Voor het opleggen van de aanslagen werd ieder jaar een kohier vastgesteld: een lijst van alle aangeslagen personen, verdeeld naar klasse. Die in de eerste klasse betaalden het meeste. Van 1862-1922 zijn deze kohieren van de hoofdelijke omslag aanwezig (Archieven Gemeente Zierikzee, inventarisnummers 5311–5391). De aanslagen vonden plaats op basis van de bedragen die de betrokkenen zelf opgaven. Het gemeentebestuur was bevoegd om iemand in een hogere klasse te plaatsen als ze meende dat daarvoor redenen waren en die waren er vaak. Daartegen kon bezwaar worden gemaakt bij de gemeenteraad. Deze behandelde zulke bezwaarschriften in een besloten vergadering en dat kon aanleiding geven de aanslag te wijzigen. Het gaf vaak heel wat gekibbel. Tegen beslissingen van de gemeenteraad kon beroep worden aangetekend bij Gedeputeerde Staten.
In de eerste klasse werden in 1862 drie personen aangeslagen. Zij betaalden 150 gulden per jaar op basis van inkomsten van 50.000 gulden en meer. De eerste, mr. C. van der Lek de Clercq, advocaat en notaris, was lange tijd de hoogst aangeslagen persoon in alle belastingen in Zeeland. De tweede, Adriana Dekker, rentenierde van het vermogen dat haar vader, Jacobus Dekker, koekbakker in Zierikzee, had nagelaten. De derde was mr. J.J. Ermerins, advocaat en notaris.
Honderdtwintig gulden was de aanslag in de tweede klasse op basis van 45.000 gulden aan inkomsten. Vijf personen betaalden dit bedrag. Het waren zeehandelaar en oud-burgemeester M.C. de Crane; de weduwe van jhr. K.W. de Jonge; haar schoonzus, de weduwe van jhr. W.D. de Jonge; de geneesheer dr. F. Keller en de particulier J. Isebree Moens. Tot de vijfde klasse (tachtig gulden) behoorde burgemeester mr. B.C. Cau.
De laagste of twintigste klasse was die van fl. 2,50. Het betreft een lange lijst van namen, beginnend met de modemaaksters A.P. en R.L. van Acker en eindigend met tapper J.T. Zaan. Verreweg de meeste inwoners komen niet voor op de kohieren omdat zij beneden de gestelde grens bleven. De klasse die het meeste opleverde, namelijk 1220 gulden, was de vijftiende met een aanslag van twintig gulden. Het totaal van de aanslagen in deze belasting bedroeg 9375 gulden en daarmee was het een flinke inkomstenbron voor de gemeente. Vanaf 1866 werd het aantal klassen uitgebreid naar dertig. In die dertigste klasse werden personen aangeslagen met een inkomen van 400 tot 499 gulden. Zij betaalden fl. 7,60. Het totaal van de inkomsten van deze belastingen was door deze nieuwe indeling verhoogd naar ruim 13.000 gulden. Vanaf 1871 werden bovendien nog twee klassen eraan toegevoegd. Voortaan betaalden degenen met een inkomen van 100 tot 199 gulden ook mee en wel fl. 2,41. Na de eeuwwisseling werd het aantal klassen flink uitgebreid. Bij de laatste keer, in 1920/1921, was de opbrengst opgelopen tot fl. 146.857,52½. De laagste aanslag was toen fl. 1,12; de hoogste fl. 2818,63. Dat laatste bedrag werd betaald door H.J. Doeleman, directeur van Zeelandia.
De kohieren vormen een mooie bron om de welstand van inwoners te weten te komen. Ook van andere gemeenten bleven deze bewaard. Ze zijn te raadplegen in het Zeeuws Archief, locatie Zierikzee, in het gemeentehuis.
Huib Uil