Afbeelding

Zierikzee paraat in 1672

Column

Driehonderdvijftig jaar geleden, op 17 juni 1672, kwam de stadsraad van Zierikzee bijeen in het stadhuis. Het was geen gewone vergadering. De spanning moet te lezen zijn geweest op de gezichten. Na het ambtsgebed werd een aantal brieven voorgelezen, geschreven vanuit het leger, met een zeer verontrustende strekking. In maart had Engeland de oorlog verklaard aan de Republiek der Verenigde Nederlanden, in de maand daarop deden Frankrijk, Munster en Keulen hetzelfde. Van alle kanten werd het voortbestaan van ons land bedreigd. Een groot deel was binnen korte tijd bezet en alleen dankzij de Waterlinie bleef Holland nog gevrijwaard. Hetzelfde gold voor Zeeland dankzij de Westerschelde. Maar hoe lang nog?

Ook Zierikzee bereidde zich voor op het ergste. Die zeventiende juni werd besloten om een of twee personen in dienst te nemen om de burgerwacht te oefenen, musketten en pieken uit te reiken en een wapenschouw te houden. Twee dagen later, op 19 juni, werd een ordonnantie of verordening vastgesteld die de burgerwacht regelde. Daarvoor werd teruggegrepen op de ordonnantie uit 1621. Doel was om ‘de goede stadt van Ziericzee, mitsgaders hare ingesetenen met de hulpe Godes’ te beschermen. Weliswaar stonden de leden van de vier schutterijen ook paraat, maar hun aantal was te gering.

De Burgerwacht bestond uit vier vendels met drie kolonels aan het hoofd. Het driemanschap werd bijgestaan door een sergeant-majoor en er was een krijgsraad. De vendels waren vernoemd naar de kleuren van hun vaandels: blauw, wit, oranje en groen. De vendels bestonden uit elk vier compagnieën, in totaal twaalf waarvan de manschappen afkomstig waren uit de twaalf wijken waarin de stad verdeeld was. Aan het hoofd van iedere compagnie stond een kapitein, bijgestaan door een luitenant, een vaandrig en twee sergeanten. Iedere compagnie was onderverdeeld in drie eenheden, ongeveer dertig man groot, onderverdeeld in adelborsten en rotgezellen, met een korporaal aan het hoofd. Een schrijver hield de lijst van manschappen bij. De manschappen waren minstens achttien jaar oud. Mannen ouder dan zestig jaar konden vrijstelling krijgen, maar moesten een bedrag betalen, net zoals alleenstaande vrouwen en weduwen. Met deze inkomsten werden de kosten betaald.

De officieren, die sjerpen droegen, en de manschappen waren uitgerust met sabels of degens en pistolen of musketten. Elke ochtend om acht uur werden de mannen van het vendel, dat aan de beurt was, door een trommelslager opgeroepen zich te melden voor het appel. ’s Avonds klonk er opnieuw tromgeroffel. De manschappen moesten zich opstellen voor het huis van de vaandeldrager in hun wijk. Vandaar gingen zij naar de poorten en de stadsmuren, ’s zomers vanaf half tien en ’s winters vanaf negen uur. Halverwege de nacht werden ze afgelost waarbij gebruik werd gemaakt van een wachtwoord, dat elke avond werd opgegeven door de gemeente-burgemeester. Zo nodig moest er in de straten worden gepatrouilleerd.

Op de genoemde tijdstippen werden de poorten gesloten en de sleutels gebracht naar het wachtlokaal in het stadhuis. Daar werden ze ter hand gesteld aan de dienstdoende kapitein. Zo nodig kon hij besluiten iemand alsnog in de stad te laten. Dan moest hij zich laten vergezellen door een aantal adelborsten. Zij en de bij de poort aanwezige rotgezellen moesten zich bij het openen van de poort in twee rijen opstellen. Met geladen musketten en brandende lonten konden ze zo nodig schieten. Ook de pieken moesten in de aanslag worden gehouden.

In de 74 artikelen bevattende ordonnantie was bepaald dat de schildwachten stil moesten zijn, ‘sonder te singen, fluiten ofte ander geroep te maecken’. Met deze burgerwacht stond Zierikzee paraat. Tot strijd kwam het niet want het oorlogsgevaar week. Volgende week meer over de landwacht in Schouwen.

Huib Uil

Meer nieuws