Afbeelding

De Sint Elizabethsvloed van 1421

Column

Binnenkort is het zeshonderd jaar geleden dat de Sint Elizabethsvloed plaatsvond. Het is de meest bekende stormvloed uit de middeleeuwen. De gevolgen ervan zijn nog steeds zichtbaar want toen ontstond de Biesbosch. Veel minder bekend is dat die vloed ook elders veel schade aanrichtte, ook op Schouwen.

De ramp van 18 op 19 november 1421 werd veroorzaakt door een zware noordwesterstorm, gevolgd door een zeer hoge stormvloed. Het natte weer had gezorgd voor een hoge waterstand in de Rijn en Maas. Het onderhoud van de dijken liet veel te wensen over. Die combinatie zorgde voor tal van dijkdoorbraken. Het aantal slachtoffers is niet bekend. De schattingen liepen terug van 100.000 via circa 2.000 naar ongeveer 200, althans voor de zogenaamde Grote Waard bij Dordrecht. Dat laatste cijfer is afkomstig van de archeoloog J.P.C.A. Hendriks. Het is niet zo dat bij deze stormramp in een keer de Biesbosch ontstond. De huidige situatie ontstond in de loop van enkele tientallen jaren waarbij niet alleen het zee- maar ook het rivierwater zich deed gelden.

In Zeeland werd Noord-Beveland zeer zwaar getroffen, gevolgd door oostelijk Zuid-Beveland. Ook op Walcheren en Tholen richtte de storm schade aan. Maar nog meer gold dat voor Schouwen en Duiveland. Dat is tot dusverre nauwelijks opgemerkt in de talrijke studies die verschenen over de polders. De auteurs ervan, Fokker, Van Empel en Pieters en, als laatste, Wilderom gaven onjuiste of onvolledige informatie. Het laatste, door zijn grote informatieve waarde belangrijke boek over de polders in Noord-Zeeland, noemt de vloed in het geheel niet. Het is de historisch geografe M.K. Elisabeth Gottschalk geweest, die in haar driedelige studie over stormvloeden en rivierstromingen tot 1700 de relatie legde tussen de vloed en acties van hertog Jan van Beieren als graaf van Zeeland.

De stormvloed heeft vooral het zuidelijk deel van Schouwen, het Zuidland, zwaar getroffen. Berekeningen van Frans Beekman op basis van een kaart van Fokker geven aan dat in de vijftiende eeuw ongeveer 600 hectare land verloren ging. Vermoedelijk moet een groot deel op het conto van de Sint Elizabethsvloed worden geschreven. Het herstel van de schade vorderde langzaam en dat zal ook hebben gegolden voor de aanleg van nieuwe inlaagdijken. Hertog Jan van Beieren moest sturend optreden. In maart 1423 bepaalde de hertog tot tweemaal toe dat een daarvoor ingestelde commissie, die uit twaalf leden bestond, de steun diende te ontvangen van alle poorters van de stad bij hun werk om de zaken in de stad en het eiland in goede banen te leiden. Dat alles om ‘de verderffenisse des lands van Schouden’ te voorkomen. Om hen tegemoet te komen, gaf de hertog kwijtschelding van schulden.

Op 14 oktober 1423, bijna twee jaar na de storm, was de hertog in Zierikzee, zo haalt Gottschalk aan. Hij bepaalde dat het Zuidland geholpen moest worden door de nabijgelegen parochies. Daar kwam veel te weinig van terecht en daarom vaardigde de hertog op 24 december van datzelfde jaar daartoe een nieuw bevel uit. Nog in het voorjaar van 1424 was er grote zorg over de toestand van de dijken. Duidelijk wordt dat de gevolgen van de beruchte Sint Elizabethsvloed nog lang te voelen waren. Gottschalk achterhaalde dat diverse parochies hun afdracht aan de Domfabriek te Utrecht, de instelling die de bouw van de kathedraal met de Domtoren in die stad regelde, niet konden betalen. Vrijwel alle dorpen in het Zuidland bleven achterstallig. Het waren Borrendamme, Jackenkerke, Brieskerke, Simonskerke, Oudekerke en Rengerskerke. Schouwen-Duiveland moet dan ook zeker genoemd worden bij de herdenking van deze stormvloed.

Huib Uil

Meer nieuws