Afbeelding

Geslachtswapens

Column

Honderd jaar geleden stuurde een belastinginspecteur met Duivelandse wortels een plan in voor een nieuwe belasting. Het was een van de vele pogingen om de rijksschatkist aan te vullen met welkome baten.

De belastinginspecteur was Pieter Cornelis Labrijn (1870-1940), in 1919 ontvanger van de directe belastingen in Goes. Eerder was hij werkzaam in Domburg en Veenendaal. Later volgde Leiden. Piet was geboren in Terneuzen als zoon van Dirk Nikolaas Labrijn, ingenieur van de waterstaat, die gehuwd was met Maria Geertruida Ochtman uit Zierikzee. Deze Dirk was geboren in Nieuwerkerk. Zijn vader, Pieter Labrijn, had een spectaculaire carrière gemaakt door op te klimmen van timmerman en aannemer tot een alom gerespecteerd waterbouwkundig ambtenaar bij het Waterschap Schouwen. Dirk was in zijn sporen getreden. Meer bijzonderheden over deze familie zijn te vinden in de genealogie Labrijn, samengesteld door André Flikweert. Samen met die van andere vooral Duivelandse families zijn ze te raadplegen in de studiezaal van het Gemeentearchief.

Zelf was Piet Labrijn ook geïnteresseerd in de stamboom van zijn familie en die van zijn echtgenote Elise Johanna Christina Tak uit Middelburg. Zij was familie van mr. J.P. Roetert Tak van Poortvliet (1839-1904), kamerlid en minister, leider van het naar hem genoemde kabinet. Het echtpaar Labrijn-Tak kreeg drie kinderen waarvan de jongste de naam: Pieter Roetert Tak Labrijn voerde. Het recht om de familienaam Tak Labrijn te voeren, kreeg hij bij koninklijk besluit in 1920. Bijna vanzelfsprekend was dat Piet Labrijn ook interesse had in familie- of geslachtswapens.

Die belangstelling heeft mede geleid tot zijn plan voor een wapenbelasting. P.C. Labrijn stelde voor deze belasting te gaan heffen op onder meer het borduren van familiewapens  op linnengoed en het hebben van tafelzilver met het eigen wapen. Hij schatte in dat 50.000 Nederlanders – hij zal zichzelf hebben meegeteld – daardoor minstens 1,7 miljoen gulden zouden gaan bijdragen aan de rijksschatkist. Het is allemaal terug te lezen in de brochure die Labrijn in 1919 liet verschijnen bij uitgeverij Van Holkema & Warendorf in Amsterdam.

Het plan was niet nieuw. Al in 1880 had de veelzijdige G.A. Vorsterman van Oijen, hoofdonderwijzer in Aardenburg en later lid van de Tweede Kamer, een dergelijk plan geopperd. De opbrengst schatte hij op 80.000 gulden. Het voorbeeld was ontleend aan Engeland waar een dergelijke belasting bestond. Het plan van Labrijn was ingegeven door de zware lasten waaronder het rijk gebogen ging. De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog waren nog voelbaar. In plaats van allerlei heffingen, zoals op thee, koffie en tabak te verhogen, was een wapenbelasting aantrekkelijk en wie die niet wilde betalen, kon dat gemakkelijk ontlopen.

Labrijn leverde er een wetsontwerp bij. Onderdeel van de wet was dat, wie dat wenste, erkenning en registratie van zijn familiewapen kon aanvragen bij de Hoge Raad van Adel, het nog steeds bestaande college voor dit soort zaken. Het inschrijvingsrecht zou vijfhonderd gulden bedragen. Wie zich er echter op kon beroepen dat het wapen al eeuwen werd gebruikt, kreeg korting. Uit de tarieventabel blijkt dat wie een ring, briefpapier of stempel met het wapen gebruikte 15 tot 50 gulden betaalde, afhankelijk van de aanslag in de inkomstenbelasting. Het duurste was het hebben van het wapen op gevels, grafstenen, schoorsteenmantels of andere vaste onderdelen van gebouwen. Dan was minimaal 50 en maximaal 150 gulden verschuldigd, dit alles ieder jaar. Tal van vrijstellingen waren mogelijk zoals wapens op schilderijen mits ze geen prominente plaats hadden. Labrijn gaf een uitvoerige toelichting bij het plan om alle kritiek voor te zijn. Van Labrijns plan is niets gekomen. Slechts enkele sympathiebetuigingen waren zijn deel.

Huib Uil

Meer nieuws