Afbeelding

Schouwen-Duiveland paraat in 1672

Column

De spreuk ‘Het land reddeloos, het volk redeloos, de regering radeloos’ stamt uit 1672. Inderdaad leek de ondergang van ons land nabij. Van alle kanten werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen. Vanuit het zuiden en oosten viel Frankrijk aan, gesteund door de bisdommen van Munster en Keulen aan de oostzijde. Vanaf de Noordzee was er de dreiging van Engeland. Voor Schouwen-Duiveland werd die laatste reëel want het eiland zou het doel voor een invasie kunnen zijn.

Naast de stad Zierikzee werd ook het eiland Schouwen-Duiveland in staat van paraatheid gebracht. Dat gebeurde door het oprichten van een landwacht. Net zoals in Zierikzee werd een deel van de mannelijke bevolking daarvoor ingeschakeld. Het accent bij de verdediging lag op Schouwen want daar viel de invasie te verwachten. Vanuit de landsverdediging waren twee compagnieën ruiters op het eiland geplaatst. Ze stonden onder leiding van de ritmeesters Rotgans en Liens, die met hun manschappen waren ingekwartierd in Renesse en Haamstede.

De oprichting van de landwacht was een initiatief van de ambachtsheren in Schouwen, waarin ze gevolgd werden door de ambachtsheren in de rest van het eiland. De meesten van hen waren Zierikzeese regenten. In elk dorp werden eenheden gevormd van mannen tussen de achttien en zestig jaar oud, met een kapitein aan het hoofd. Hij werd bijgestaan door een luitenant, een vaandrager, twee sergeanten, een schrijver, een tamboer en korporaals die aan het hoofd stonden van delen van deze compagnieën. Degenen die beschikten over een paard werden bij voorkeur aangewezen. De manschappen moesten zelf voor hun wapens zorgen. Overige kosten werden vergoed.

Om die kosten te dekken gaven de Staten van Zeeland toestemming voor het heffen van twee, later vier groten per gemet, de oude oppervlaktemaat. Het bedrag komt overeen met een, later twee stuivers. De bedragen werden geïnd via de penningmeesters van de polders. Bovendien moesten degenen, die om een of andere reden niet ingedeeld konden worden, een bedrag betalen. Tot slot was er een heffing van twee gulden op wijn en van een gulden op bier, te betalen door de verkopers daarvan.

Een heikel punt was wie het bevel over de landwacht in Schouwen zou voeren. De ambachtsheren stonden op het standpunt dat zij die functionaris, die superintendent werd genoemd, moesten benoemen. Uiteindelijk bepaalden de Staten van Zeeland dat die functie werd vervuld door de baljuw van Zierikzee, die ook het bevel had over de burgerwacht in Zierikzee. In 1672 was dat mr. Cornelis de Witte.

Voor de manschappen waren vijf wachthuizen: bij Westenschouwen; in de duinen op ‘Swarten Derrye’; ten westen van Haamstede; bij Renesse en bij Repard, op de overgang van het duin naar de dijk, bij Scharendijke. Nauwgezet waren de voorschriften. Op ‘Swarten Derrye’ stond een batterij onder leiding van een konstabel, die nauwkeurig moest letten op het scheepvaartverkeer. Bij het naderen van schepen moest hij met twee kleine kanonnen, die landinwaarts stonden opgesteld, tweemaal vuren om op die wijze de manschappen te waarschuwen. Kwamen de schepen dichterbij dan moest alarm worden geslagen: overdag door het op- en neerhalen van rode zeilen en ’s nachts door het aansteken van vuurpannen. Tevens moest vanaf de batterij met vier kanonnen op de schepen worden geschoten, ook om de manschappen opnieuw te waarschuwen. In de dorpen dienden de mannen van de landwacht vanaf de kerktorens nauwlettend uit te kijken naar alarmsignalen. Leek een aanval te dreigen dan moesten de kerkklokken worden geluid om op die wijze verder alarm te slaan. Tot slot moest de superintendent in Zierikzee worden gewaarschuwd. Tot een aanval is het niet gekomen maar de mannen stonden paraat.

Huib Uil

Meer nieuws