Afbeelding

Hondenbelasting

Column

Op 18 juni 2021 stond achter de lessenaar in de Tweede Kamer geen kamerlid, maar een Zeeuw. Het was Gary Yanover uit Kortgene. Hij pleit al jarenlang voor het afschaffen van de hondenbelasting en had er veel voor over. Acht jaar geleden begon hij met een burgerinitiatief. In 2019 kon hij een verzoek indienen, vergezeld van ruim 60.000 handtekeningen. Het jaar daarop kreeg hij te horen dat zijn initiatief was goedgekeurd en na anderhalf jaar mocht hij dan eindelijk zijn verhaal doen voor de Tweede Kamer, overigens niet nadat dit keer op keer was uitgesteld. Welwillend werd onze Zeeuw aangehoord en er was lof voor zijn doorzettingsvermogen. Nee, over de hondenbelasting was nog weinig gesproken in de kamer. Gary Yanover kon naar huis gaan met de weinig opbeurende constatering dat de hondenbelasting in ieder geval op korte termijn niet zal verdwijnen. Het verweer van minister Ollongren dat de gemeenten erover gaan, was niet helemaal steekhoudend. De hondenbelasting wordt geheven op grond van de gemeentewet en alleen het parlement kan die wijzigen.

De hondenbelasting is van oude tijden. In de huidige vorm dateert die uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Bij deze belasting ging het niet op de eerste plaats om de inkomsten, maar om zwerfhonden te voorkomen en de verspreiding van hondsdolheid tegen te gaan. Tegenwoordig wordt het ook gezien als een middel om de overlast van hondenpoep tegen te gaan. De inkomsten vloeien echter in de gemeentekas zonder dat een tegenprestatie nodig is.

Op Schouwen-Duiveland ging Zierikzee voorop door in 1854 de hondenbelasting in te voeren. In de ‘Verordening op de heffing en invordering van eene belasting op de honden’ uit 1865 was opgenomen dat voor elke hond ouder dan zes maanden belasting moest worden betaald. Het tarief was drie gulden per jaar. Dit betroffen de zogenaamde vermaakhonden, want voor honden die werden gebruikt op boerderijen om te waken, te helpen bij het karnen of in dienst waren van schaapherders moest een gulden worden betaald. Meer in het algemeen ging het om honden van een ‘bedrijf van landbouw of nijverheid’. Elk jaar werd een lijst, in vaktermen een kohier, opgemaakt van alle hondenbezitters. Zo nodig kon bezwaar worden gemaakt. Vrijgesteld waren slechts enkele viervoeters, zoals die met hun bazen meevoeren op een schip of de hulp waren van een politieagent. Ook andere gemeenten op Schouwen-Duiveland gingen over tot invoering.

Om te weten wie wel of niet belasting had betaald, kregen de Zierikzeese eigenaren na betaling van hun aanslag een hondenpenning, ingevoerd in 1902. De honden moesten die aan een halsband dragen. Een aantal van die hondenpenningen, uit de periode 1914-1921, is bewaard gebleven en ontsnapte aan de metaalinlevering door de Duitse bezetter in 1941. De penningen waren voorzien van de naam van de gemeente Zierikzee, ten dele ook met het stadswapen en het jaartal. Ieder jaar had de penning een andere vorm.

Dankzij de kohieren weten we de hondenpopulatie. In 1890 waren er in Zierikzee 156 honden voor vermaak en 64 van beroep. In Bruinisse waren er in 1900 41 honden en in Dreischor in 1921 73. Ieder jaar werd er in de gemeenteraden beraadslaagd over de hoogte van de belasting die sterk kon verschillen. In kleine stapjes liep die op. Na de gemeentelijke herindeling van 1997 werd het tarief vastgesteld op zestig gulden en voor twee of meer honden op negentig gulden. De baten bleven in het geheel bezien steeds bescheiden.

Belasting op honden is niet verplicht. Tot iets meer dan de helft van de gemeenten die dat nog doen, behoren tien van de dertien gemeenten in Zeeland. Sinds 2021 zijn de Schouwen-Duivelandse viervoeters vrijgesteld.

Huib Uil

Meer nieuws