Afbeelding

De Zuidhoek bij Zierikzee onder water in 1720 (1)

Column

De eerste decennia van de achttiende eeuw waren spannende tijden. Steeds weer, in het stormseizoen, dreigde het gevaar van overstromingen. Tot de bedreigde dijkvakken behoorde de Zuidhoek. Drie eeuwen geleden gebeurde waarvoor gevreesd werd.

De Zuidhoek ligt ten zuiden van Zierikzee en ten oosten van het havenkanaal. Het was onderdeel van de polder Schouwen maar door het graven van het kanaal in 1597-1599 was het een afzonderlijk gebied geworden. Wie nu over de Zeelandbrug rijdt, moet beseffen dat voor de daar gelegen zeedijk een oudere dijk lag, die aansluiting gaf aan het Oosthavenhoofd en die eind 1720 moest worden opgegeven.

De stroming rond de beide havenhoofden van Zierikzee was bijzonder sterk en vooral de kracht op de oever voor de Zuidhoek gaf het bestuur van het waterschap Schouwen grote zorgen. In 1710 werd een strekdam aangelegd om de kracht van het water te breken. Een jaar later werd besloten de zeedijk te verhogen. Bij de storm van februari 1714 werd die dijk en de Oosthavendijk zwaar beschadigd. Door middel van het verlengen van de strekdam of nol en de bout bij het oostelijk gelegen Galgepoldertje werd gepoogd nieuw gevaar af te wenden.

Bij de stormen in 1715 liep de polder Schouwen tot tweemaal toe onder, maar dit keer werd de Zuidhoek gespaard. In dat najaar en in 1716 werd de zeedijk van de Zuidhoek opnieuw verhoogd. Bij de storm in het jaar erna hield die zeedijk zich goed. Maar nieuwe zorgen kwamen in het najaar van 1720. Het meiland, de grond voor de zeedijk, was voor een groot deel verdwenen en twee oevervallen hadden hun uitwerking niet gemist. De Zuidhoek liep groot gevaar, zo bleek uit peilingen van de oever. Om de stroom af te leiden werd besloten over het nog resterende deel van het meiland rijshoofden aan te leggen en de strekdam te versterken met een hoofd van palen. Het leek goed te gaan want er was enige opslibbing te zien. Maar het liep anders.

In de nacht van 18 op 19 oktober 1720 stak een zware storm op vanuit het zuidwesten. De zeedijk van de Zuidhoek werd overstroomd en in de middag van 19 oktober, bij eb, viel een groot stuk van de dijk weg. Er werd niets anders verwacht dan dat bij de vloed de gehele Zuidhoek en de stad Zierikzee zou overstromen. Maar door het leggen van zeilen bleef het overgebleven gedeelte van de dijk behouden hetgeen voldoende was om het water tegen te houden. Meteen ging men aan de slag om de resten van de dijk zo hecht mogelijk te maken met zeilen, ankers en horden, van wilgentenen gevlochten matten. Alle colleges van dijkgraven en gezworenen – de polder Schouwen was verdeeld in vier districten met een eigen bestuur – werden opgeroepen om advies te geven. Unaniem werd besloten achter de dijkval een nieuwe dijk aan te leggen en het overgebleven deel van de zeedijk af te vlakken en met rijs en steen te verzwaren. Ook werd erachter een kade aangelegd over de volle lengte. Die moest dienen als ondergrond voor een nieuwe inlaagdijk in de komende zomer.

Met hulp van 150 tot 200 werkmensen uit Brabant en schorgrond, weggegraven bij Wolphaartsdijk, Sint Annaland en Poortvliet, werd het karwei geklaard. Het vergde een bedrag van maar liefst 115.000 gulden waarvoor financiële steun werd gevraagd bij de Staten van Zeeland. Maar nog nauwelijks was het werk klaar toen het ergste gebeurde. Bij de storm in de nacht van 1 op 2 december 1720 liep de Zuidhoek geheel onder. Daarover volgende week meer.

Huib Uil

Meer nieuws