Afbeelding

Ds. H.E. Beernink (1889-1926)

Column

Honderd jaar geleden, op zondag 21 november 1920, nam een predikant op Schouwen afscheid. De kerk in Elkerzee (in 1958 gesloopt) zat stampvol. De predikant die afscheid nam, ds. Beernink, had een ongebruikelijke tekst genomen: 1 Petrus 1:24-25. Die tekst gaat over de kortstondigheid van het leven dat wordt vergeleken met gras en een bloem. Het gras verdord en de bloem valt af, maar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid. Er zat iets profetisch in want zes jaar later stierf deze predikant, nog maar 36 jaar oud. 

Heinrich Evert Beernink werd in Amsterdam geboren. Na de MULO werkte hij enkele jaren op een kantoor in de hoofdstad. Maar zijn roeping lag elders. Hij studeerde op oudere leeftijd theologie in Utrecht en werd kandidaat. Beernink woonde toen in Zeist. Elkerzee was zijn eerste gemeente waar hij op 16 september 1917 werd bevestigd als Hervormd predikant. Op 1 juni van dat jaar had Beernink er gepreekt en de kennismaking was wederzijds goed bevallen. De maand erna werd het beroep door de kerkenraad uitgebracht. De bevestiger was professor Obbink uit Utrecht. Aan deze leermeester was Beernink bijzonder verbonden. De hoogleraar gaf zijn voormalige student als wijze raad mee de tekst uit Johannes 15:5 ‘Zonder Mij (Jezus Christus) kunt gij niets doen’. Aan de handoplegging, de plechtigheid om een nieuwe predikant te bevestigen, namen naast professor Obbink ook professor Den Hartog en de consulent ds. Adriani van Serooskerke deel. De nieuwe predikant had als tekst een vraag, namelijk die uit Handelingen 10:29 ‘Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Zo vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden’.

De nieuwe prediker was vol vuur en begon met grote energie aan zijn nieuwe taak. Ds. Beernink kreeg meteen een goede ontvangst. Zo zat de kerk op 31 oktober 1917 vol toen vierhonderd jaar Hervorming werd herdacht. Begin 1918 werd de dominee voorzitter van het Groene Kruis en kort daarop kon hij de eerste nieuwe lidmaten bevestigen. Kort voor de intrede was ds. Beernink in het huwelijk getreden met Riek Bekker uit Leeuwarden. Samen kregen ze twee dochters en een zoon waarvan de oudste in Elkerzee werd geboren. 

De reputatie van ds. Beernink als prediker maar ook als spreker groeide. Niet alleen sprak hij met bewogenheid vanaf de kansel, met deskundigheid sprak hij vanaf de lessenaar. In de Concertzaal in Zierikzee hield hij in 1920 een inleiding over de Vlaamse dichter Guido Gezelle. Het was een ‘genotvolle avond’, deelde de Zierikzeesche Nieuwsbode mee. De krant roemde later Beerninks ‘klankrijke orgaan, z’n uitbeeldend vermogen en z’n persoonlijke levensovertuiging’.

Ds. Beerninks gaven bleven niet onopgemerkt. Het tweede beroep, dat hij kreeg, nam hij aan. Ds. Beernink nam, zoals aangehaald, in november 1920 afscheid. Hij vertrok naar Charlois waar hij de derde predikantsplaats ging bezetten. Katendrecht werd zijn wijkgemeente. Het was een lastige bevolking, maar met grote energie ging ds. Beernink aan de slag. Ook landelijk kreeg de predikant steeds meer bekendheid. Zo werd hij lid van het hoofdbestuur van de Nederlandse Zendingsvereniging. Schouwen vergat Beernink niet en ook omgekeerd. Hij kwam er terug om te preken en te spreken. 

Begin 1926 werd ds. Beernink ziek. Het was een kwaal waaraan hij al in 1919 was geopereerd in Utrecht. De nieuwe operatie in het Diaconessenhuis in Rotterdam had geen resultaat. Ds. Beernink overleed thuis. Op zijn sterfbed bleek hoe hij in Gods wil berustte. Zijn rotsvast vertrouwen deed hem verlangen naar het Vaderhuis. Het thema van zijn intreepreek in Elkerzee, die in druk verscheen, was veelzeggend, ook na honderd jaar: ‘Van wat vergaat en wat blijft’.

Huib Uil

Meer nieuws