Afbeelding

‘Het beleg van Zierikzee’ door Jan Pot

Column

Cristobál de Mondragón, de Spaanse bevelhebber die in 1576 namens de koning van Spanje Zierikzee veroverde, staat centraal in een expositie in het Zierikzeese Stadhuismuseum. Onder meer het portret en het harnas van deze legeraanvoerder zijn daar te zien. Vanzelfsprekend wordt ook aandacht gegeven aan het beleg van Zierikzee in 1575/1576. Het is een van de belangrijkste momenten geweest uit de geschiedenis van de stad. Aan dat beleg is een proefschrift gewijd.

Op 10 juli 1925 verdedigde Jan Pot zijn dissertatie aan de Universiteit in Leiden. Hij was leraar aan de Hogere Burgerschool in Zierikzee geweest. Die woonplaats heeft Pot geïnspireerd zijn proefschrift aan het beleg van Zierikzee te wijden. Toch was het een ander die hem stimuleerde deze uitdaging aan te gaan. In 1913 verwisselde Pot de Zierikzeese Hogere Burgerschool voor die in Middelburg. Daar maakte hij kennis met dr. K. Heeringa, die twee jaar eerder in Middelburg was komen wonen. Heeringa was rijksarchivaris in Zeeland en inventariseerde het archief van de Staten van Zeeland uit de periode van de Republiek. Zo doende wist hij Pot de weg te wijzen naar archivalia die voor diens onderzoek van belang waren.

‘Verschillende omstandigheden’ – zo vangt Pot het ‘Voorbericht’ in zijn dissertatie aan – ‘hebben veroorzaakt, dat eerst thans, meer dan een kwart eeuw, nadat ik de Universiteit verlaten heb, dit proefschrift voltooid is’. Wat die oorzaken waren, laat de auteur in het midden, maar dat hij nu haast maakte, liet hij in de regels daarop doorklinken. ‘Als een voorrecht beschouw ik het, dat een van mijn academische leermeesters nog in leven is, en juist voor zijn aftreden, mij als promotor ter zijde wil staan’. Die promotor was professor doctor P.J. Blok (1855-1929), nu bijna vergeten maar toen de meest gezaghebbende Nederlandse historicus. Pot betuigde hem zijn dank: ‘Een woord van welgemeende oprechten dank, hooggeleerde Blok, hooggeachte Promotor, voor uwe aansporing en den steun bij het vervaardigen van dit proefschrift’. Die aansporing had te maken met het feit dat Blok later dat jaar, op 21 september 1925, met emeritaat ging. Pot was dus nog juist op tijd.

In vier hoofdstukken behandelde Pot zijn onderwerp. Naar hedendaagse maatstaven ontbreekt er veel aan Pots proefschrift. Het bevat geen probleemstelling, geen onderzoeksopzet, geen vergelijkingen met andere belegeringen, geen samenvattende conclusies. Wel geeft het boek een synthese van het beleg en kiest de auteur beargumenteerd zijn standpunten. Voor Pots promotor Blok was deze werkwijze geen bezwaar want daarmee sloot hij zich nauw aan bij die van zijn leermeester. Pot heeft ook geen uitgebreid onderzoek in de archieven verricht, toch heeft hij geen wezenlijke zaken gemist. Bijzonder werd hij geholpen door bronnenuitgaven waardoor hij veel van achter zijn bureau kon doornemen.

Professor Blok zag het als zijn plicht het nationale verleden te laten spreken tot versterking van het nationale besef. Daarmee paste de Leidse hoogleraar uitstekend in het raam van zijn tijd. Met zijn ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Volk’ in acht delen had hij een gezaghebbend standaardwerk geleverd. De Tachtigjarige oorlog was het favoriete tijdperk van Blok. Het was de heroïsche tijd van de jonge Republiek die zijn zelfstandigheid bevocht. Het laat zich raden dat de professor zijn leerling heeft gestimuleerd met het beleg van Zierikzee verder te gaan.

Pot was geen slaafs navolger van zijn promotor. In twee van zijn zestien stellingen bestreed hij een opvatting van professor Blok. Of Pot er wel voldoende van op de hoogte was dat de hooggeleerde heer ijdel was en iemand die moeilijk met kritiek om kon gaan, is de vraag. Volgende week meer over de auteur Jan Pot.

Huib Uil

Meer nieuws