Ribkwal nog onverminderd massaal in de Oosterschelde

Algemeen

Vleesetende exoot plotseling verdwenen uit de Grevelingen, maar plaag breidt zich elders in Delta uit De Amerikaanse ribkwal Mnemiopsis leidyi, een nogal hongerige, vleesetende roofkwal, heeft zich vorig jaar massaal gehandhaafd in de Oosterschelde. De plaag is zelfs uitgebreid naar het Veerse Meer. Ook in de Westerschelde komt deze exoot nog steeds in grote aantallen voor. Daarentegen is het dier op miraculeuze wijze praktisch verdwenen uit de Grevelingen, waar het in 2005 voor het eerst opdook en in de zomer van 2006 vissers nog flinke overlast bezorgde.

Dit meldt de visserijbioloog en duiker Marco Faasse uit Arnemuiden. Hij durft geen uitspraak te doen over de mogelijke schade die het ongewervelde ribkwalletje gaat aanrichten aan de visstand in de Zeeuwse Deltawateren. ,,Waarschijnlijk zal dit pas over een paar jaar merkbaar zijn.” Het dier voedt zich met plankton, met in het water zwevende viseieren en larven van vissen en met schelpdieren, en is “een enorme eter”. Daarnaast is de ribkwal een hermafrodiet die zichzelf bevrucht: één exemplaar is voldoende om een populatie te vestigen.

Grote onrust ontstond toen werd ontdekt en wetenschappelijk vastgesteld dat de uitheemse kwallensoort Mnemiopsis leidyi is opgerukt naar de Nederlandse kustwateren. In de Zwarte Zee leidde de komst van de kwal namelijk tot een “ecologische kaalslag en de ineenstorting van de ansjovisvisserij”. Stond een dergelijk horrorscenario nu ook Nederland te wachten?

Behalve in de Waddenzee was de ribkwal ook waargenomen in het Grevelingenmeer en in de Ooster- en Westerschelde. Marco Faasse zag zijn eerste exemplaar in 2005, bij Den Osse; andere sportduikers troffen nadien verspreid over de hele Grevelingen meerdere exemplaren aan. Eind 2006 kon met zekerheid worden gemeld dat zich in de Grevelingen een explosie van ribkwallen heeft voorgedaan. Palingvisser M. Bout uit Bruinisse bevestigde dit. Hij liet in de PZC weten dat zijn fuiken soms helemaal vol zaten met de schadelijke ribkwalletjes. ,,Mijn vader vist op het Grevelingenmeer sinds het ontstaan in 1971 en hij heeft het nog nooit zo meegemaakt als afgelopen zomer.” J. Geleijnse, voorzitter van de Vereniging van Beroepsvissers Zuid-West Nederland, beaamde desgevraagd dat vissers last hadden gehad van de kwallenplaag. ,,De fuiken zaten er vol mee; daardoor kwam er geen vis in de fuiken.” Ook in de Oosterschelde en Westerschelde troffen duikers intussen steeds vaker de vraatzuchtige ribkwal aan, in zorgwekkende hoeveelheden. Het begon er begin 2007 alle schijn van te krijgen dat het dier niet meer terug te dringen was.

Oorspronkelijk kwam de ribkwal alleen voor langs de Atlantische kusten van Noord- en Zuid-Amerika. Waarschijnlijk via geloosd ballastwater van zeeschepen heeft deze exoot als verstekeling de Zwarte Zee bereikt. Ballastwater, bedoeld om schepen in evenwicht te houden, wordt steeds meer erkend en gevreesd als verspreider van bacteriën en virussen. Afhankelijk van de grootte neemt een schip 3000 tot 130.000 m3 water in als ballast en het vervoert daarmee minimaal 7000 organismen over de hele wereld. De meeste overleven de zeereis niet of kunnen niet aarden in vreemde wateren, maar sommige niet-inheemse soorten redden het en worden een ware plaag. Een bekend voorbeeld is de Japanse oester, die de Zeeuwse mosselbanken overwoekert, nog beruchter is de Amerikaanse ribkwal. De introductie daarvan in de Zwarte Zee had rampzalige consequenties: de planktonpopulatie schrompelde ineen, waardoor er geen voedsel meer was voor de vissen. Doordat de ribkwallen zich ook nog eens te goed deden aan de eieren en larven van de vissen, brachten zij grote schade toe aan de ansjovis- en sprotvisserij.

Intussen is 2007 verstreken. Hoe staat het er nú voor in de Delta? Heerst de plaag nog in alle hevigheid? Is er al meetbare schade? Marco Faasse, een visserijbioloog die in zijn vrije tijd onderzoekt welke diersoorten voorkomen in de Deltawateren – wat met een chique woord biodiversiteitsonderzoek wordt genoemd, weet er meer over. Hij publiceert er geregeld over en is gastmedewerker van Naturalis, het nationaal natuurhistorisch museum in Leiden. Hij verricht zijn research ook onder water. Faasse heeft belangwekkend nieuws. Hij en zijn collega-duikers hebben in het afgelopen jaar nauwelijks ribkwallen gezien in de Grevelingen. Waar deze eerst nog massaal aanwezig waren, kwamen er in het voorjaar slechts een paar langs drijven. Ook nadien zijn ze niet meer gesignaleerd, bleek bij een rondvraag op de website van de Stichting Anemoon, waarop opmerkelijke duikwaarnemingen worden geregistreerd. De vleesetende ribkwal lijkt onverwacht op slag volledig verdwenen uit de Grevelingen.

Faasse kan dit verschijnsel niet verklaren. Het tere diertje, dat meestal zes, maar soms ook vijftien centimeter groot wordt, overleeft een ijzige winter doorgaans niet, maar die heerste begin 2007 niet. Peter van Bragt, evenals Faasse bioloog en duiker, heeft geopperd dat een specifieke planktonsoort die de ribkwal eet, juist door de enorme aantallen ribkwallen in de Grevelingen, als voedselbron is verdwenen. Waardoor de ribkwallen zichzelf moesten limiteren.

Deze theorie is het overwegen waard vindt Faasse, al denkt hij eerder aan een andere diergroep: de roeipootkreeftjes (Copepoda). Deze maken een belangrijk deel uit van de voedselopname van de ribkwal. Maar deze diergroep kan zich weer soms zeer snel herstellen, en dus acht Faasse het “zeer speculatief” om de kreeftjes aan te wijzen als oorzaak van een mogelijk voedseltekort. Zonder onderzoek is het volgens hem een slag in de lucht om zelfs maar vage vermoedens te uiten over het verdwijnen van de ribkwal. ,,Je zou bijna denken dat er in 2006 ongewone omstandigheden heersten in de Grevelingen”, sluit hij af. Aan de zuidkant van Schouwen-Duiveland, in de Oosterschelde, bevindt de ribkwal zich nog onverminderd in grote aantallen. Duikers meldden tot ver in september enorme wolken van ribkwallen, soms honderden exemplaren van 1 à 2 centimeter in grofweg een kubieke meter water. Bijvoorbeeld bij de Zeelandbrug, maar ook bij Zoetersbout, vlakbij Bruinisse zitten vele exemplaren. Nieuw is dat de kwalletjes nu ook talrijk voorkomen in het Veerse Meer, wat betekent dat de plaag zich uitbreidt. Ook in de Westerschelde weten ze zich tot nog toe met gemak te handhaven.

Vormt de Mnemiopsis leidyi een bedreiging voor de visstand? Faasse wijst erop dat eventuele gevolgen zich pas over enkele jaren openbaren. De viseitjes en larven die de ribkwallen wegschrokken, leiden dán pas tot zichtbaar kleinere scholen. ,,Als vorig jaar veel larven van platvis zijn opgegeten door de ribkwal”, licht hij toe, ,,zal dat pas over enkele jaren merkbaar zijn, zodra de vissen van díe jaarklasse zo groot zijn dat ze in de vangst zouden moeten komen.” In de Grevelingen is paling de enige vissoort van betekenis. Maar palinglarven groeien op in de oceaan, in de Sargassozee, en de glasaaltjes die naar de Grevelingen trekken, zijn waarschijnlijk te groot om door de ribkwal gegeten te worden. Welke consequenties de massale aanwezigheid van ribkwallen heeft gehad voor de oesterlarven, weet hij niet. ,,Het hangt er ook van af of de kwallen massaal voorkwamen in de periode dat er oesterlarven waren. Over schelpdieren weet ik sowieso te weinig om er iets over te kunnen zeggen.”

De Ooster- en Westerschelde zijn belangrijke kraamkamers voor schol en tong, vissoorten die voor de Nederlandse visserij van levensbelang zijn. Maar ook hiervoor geldt dat eventuele schade zich nu nog niet toont. ,,Als er problemen optreden bij schol en tong zal dat pas over over enkele jaren zijn, al zal dat dan op de Noordzee zijn. Want daar wordt er op gevist.” Afgezien van de Grevelingen blijft de ribkwal de Deltawateren explosief koloniseren. De gevolgen van deze plaag zijn nog niet bekend. Betekent dit dat alle publicitaire ophef over de vleesetende kwal enigszins voorbarig was? Beslist niet, oordeelt Marco Faasse. ,,De ribkwal speelt in de Zwarte Zee een grote rol in de visserijcatastrofe. Nu was de Zwarte Zee een speciaal en kwetsbaar ecosysteem, anders dan het ecosysteem van de Nederlandse kust- en van de deltawateren. Het oprukken van de ribkwal kán hier anders uitpakken. Maar gezien de voorgeschiedenis is er vanaf het begin een niet te verwaarlozen kans op problemen geweest. De grote vraag is nog steeds hoe gróot die kans is.”

Meer nieuws