Dertig uur opgesloten op een zolder met brood, water, een mes en bukskogeltjes

Algemeen

Broers Bram en Leen van der Cingel over angst, een muur van water en een geldkistjeMeer dan dertig uur hebben ze doorgebracht op de zolder aan de Stationsstraat in Nieuwerkerk, terwijl vee voorbij dreef en ze mensen buiten hoorden gillen. Wachtend op het moment dat ook hun huis zou instorten en ook zij slachtoffer van de ramp zouden worden. Maar als een Godswonder bleef het huis overeind. En terwijl veel omwonenden ervan overtuigd waren, dat de familie Van der Cingel de ramp niet zou hebben overleefd, kwamen ze maandagmiddag rond één uur naar buiten. Op weg naar het plaatselijke café om op krachten komen.

De broers Bram (71) en Leen 67) van der Cingel willen er na vijfenvijftig jaar wel over praten. ,,Het moet maar een keer’’, motiveert Leen. Als het tweetal over de ramp spreekt verontschuldigen ze zich keer op keer. Niemand van het gezin Van der Cingel heeft het leven gelaten in de onheilspellende nacht van 31 januari op 1 februari. ,,Er zijn zoveel ensen die overleden zijn. 286 mensen op het dorp zijn verdronken,” ertelt Bram van der Cingel. Maar daarmee gaat hij toch voorbij aan wat et gezin zelf heeft doorstaan. Het verhaal begint, zoals bij zoveel mensen, eigenlijk al zaterdagmiddag. Leen van der Cingel herinnert zich de storm, de kou en vooral het feit, dat het water niet meer af ging. Alles wees erop, dat de familie een tevige stormnacht in zou gaan. De familie: vader, moeder, de kinderen drie, Bram, Rie, Leen, Willy, Rinus en opa, die inwoonde bij het gezin. ,,Toch gingen we gewoon slapen. We hadden nooit een watersnood meegemaakt. Nee, gek eigenlijk. We zijn allemaal gewoon gaan slapen,” vertelt de jongste broer. De kinderen, de ouders en opa op de begane grond van de woning en broer Adrie op zolder. Hij had zijn eigen kamer. Als student aan de zeevaartschool in Vlissingen had hij in de weekenden zijn eigen kamer om te studeren. Iedereen was dus thuis. Het huis aan wat nu de Stationstraat heet lag een dikke meter lager dan de weg ernaast. Het spookte de hele nacht, maar iedereen sliep. Totdat buurman De Reus rond zes uur op het raam bonst en de familie duidelijk probeert te maken, dat de dijken waren doorgebroken en het goed fout was.

Bram van der Cingel: ,,Ik kwam uit mijn bed en keek door het raam. Ik zag een muur van water op het huis afkomen. Een witte muur met een enorme snelheid.” Hij herinnert zich, dat opa in een soort automatisme de kachel wilde aansteken, maar de snelheid van het water gaf de kachel geen schijn van kans. Het huis liep onder en de familie vluchtte naar zolder. De toen 16-jarige Bram weet nog dat hij zijn doosje met bukskogeltjes mee griste, de anderen kozen voor schoensmeer, brood, wat water en een broodmes. ,,Blijkbaar vond ik dat toen heel belangrijk”, legt Bram uit. Vader Van der Cingel zou later in de nacht nog tevergeefs proberen het dak open te snijden met het broodmes, omdat de ruimte voor het gezin wel heel krap werd door het wassende water. ,,We zaten als ratten in de val,”aldus Leen van der Cingel. Het water bleef stijgen en de ruimte op de zolderwerd steeds kleiner. De familie stond in het water; uiteindelijk opgesloten in de kamer van Adrie. Het zou tot zondagmiddag duren, voordat er weer iets meer ruimte beschikbaar kwam.

Uit het verhaal van de twee broers blijkt hoe aangrijpend die dertig uur gedwongen opsluiting geweest moet zijn. Het was wachten op de grote klap. Een drijvend dak, dat het huis zou doen instorten bijvoorbeeld. Het gebeurde niet. Maar Leen van der Cingel was bekend met de waterstanden en wist zondagmorgen al, dat het later op de dag springvloed zou zijn. ,,Wij wisten wanneer het hoog en laag water zou zijn. Het was wachten op erger.” En de meeste slachtoffers zouden ook pas zondagmiddag vallen. De springvloed had het water nog eens anderhalve meter opgestuwd. Het was koud, het stormde en op een bepaald moment liet de hoge waterstand ook niet meer toe, dat de familie Van der Cingel nog uit het raam kon kijken. ,,Je hoorde alleen maar mensen gillen. Ik hoor het nog als ik er aan denk,” zegt Leen. Na de springvloed werd het langzaam rustiger en het water zou weer wat gaan zakken. Zeker de dijkdoorbraak bij Bruinisse keerde het tij voor de familie ten goede. Maandagmiddag rond één uur voeren mensen met vlotten langs de huizen om de mensen te redden. ,,Vader wilde dat ze ons ook zouden meenemen, maar er werd gekozen voor mensen die nog verderweg zaten. Achteraf wel begrijpelijk, maar hij wilde niet meer in het huis blijven. Dus zijn we naar buiten gegaan en liepen we door het water het dorp in. Het water stond nog tot hier,” vertelt Leen van der Cingel en wijst naar zijn nek. Het was berekoud. Mensen in het plaatselijke cafe hadden bevroren ledematen. Ze hadden het gered, terwijl mensen in het dorp er niet meer op gehoopt hadden. Het water had zo hoog gestaan, dat de golven over het dak sloegen en het huis niet eens meer zichtbaar was. Alleen een stukje schoorsteen. Nu na viijfenvijftig jaar geven de broers toe, dat ze doodsangsten hebben doorgestaan. Om erover te praten is moeilijk. Niet omdat ze het niet kunnen, maar omdat ze het moeilijk vinden ,,omdat andere mensen grote verliezen hadden’’. Maar tegelijkertijd vertelt Leen ook dat hij vriendjes van school is verloren. ,,Ja die kwamen thuis op een verjaardag en ineens waren ze weg. Verschrikkelijk.” Maar zo bijzonder dat het huis is blijven staan, zo bijzonder is ook het verhaal van het geldkistje. Bram en Leen waren ‘jonge zakenmannen’. Schapen werden vetgemest en verhandeld. ,,Op een bepaald moment hadden we vijfhonderd gulden verdiend en dat zat in een geldkistje in de linnenkast. We hadden het niet meegenomen”, vertelt de toen 16-jarige Bram. Vijfhonderd gulden in 1953 zou nu een veelvoud zijn, erg veel geld dus. Hij moest er vaak aan denken. In september ’53 stortte het huis alsnog in en pas maanden later, toen het water verder weggezakt was, ging hij zoeken op de puinhopen. ,,Ik vond het!” en ,,mijn broer Adrie nam het mee naar de Rotterdamse Bank aan de Oude Haven in Zierikzee. Hij kreeg er nieuw geld voor terug, een jaar na de ramp.” De bank, zo vertelt Bram van der Cingel nu, wilde alleen wisselen als het watermerk zichtbaar was. Een begrijpelijke maar wat wrange eis nadat het geld door de ramp een jaar in het water had gelegen. De ramp heeft diepe indruk gemaakt op de mannen. Tegen de eerste februari en als het stevig stormt, komen de herinneringen boven. Ook aan de tijd van evacuatie. Voordat ze na een jaar in een noodwoning aan de Beijesweg in de Zierikzeese polder kwamen vertrok het gezin de derde februari van 1953 naar het Rotterdamse Schiebroek. Met uitzondering van vader Van der Cingel, die achterbleef om slachtoffers te identificeren. Ze werden in drie groepjes verdeeld: moeder met twee kinderen, een zus met opa, Bram en Leen samen. Adrie ging weer naar Vlissingen waar hij studeerde. Leen: ,,Wat ik nooit vergeet is dat de eerste keer dat we wakker werden in Overschie. Ik keek uit het raam en had toen pas door wat ons overkomen was. Geen water meer”. Het interview is klaar. Het meeste is verteld. De twee mannen lopen naar buiten. Leen kijkt zijn broer even in de ogen. ,,Bram, zo is het toch goed. Ja, het is toch goed dat we ons verhaal verteld hebben?” Broer Bram knikt instemmend. ,,Ja, het is goed zo.”

Meer nieuws