
De opheffing van de Arrondissementsrechtbank te Zierikzee, 1923
ColumnIn 1923 werd de arrondissementsrechtbank in Zierikzee opgeheven. Al enkele malen eerder dreigde dit, maar steeds was het onheil afgewend. De geïsoleerde ligging van Zierikzee was het voornaamste tegenargument. Wat lang dreigde, gebeurde in 1923: de Minister van Justitie, mr. Th. Heemskerk, diende een wetsontwerp in om de arrondissementsrechtbanken in Zierikzee en Heerenveen op te heffen. De bezuiniging – opheffing bespaarde zo’n 90.000 gulden – was het belangrijkste argument.
Het verzet vanuit het arrondissement, dat naast Schouwen-Duiveland Tholen en Sint Philipsland omvatte, was fel. Verzoeken aan de Tweede Kamer om van het voornemen af te zien, gingen in grote aantallen richting Den Haag. Ook onder de leden van de Tweede Kamer was er kritiek. De te behalen bezuiniging werd betwijfeld en de langere reistijd was een groot bezwaar. Dat gold voor Schouwen-Duiveland dat voortaan onder Middelburg zou ressorteren en ook voor de inwoners van Tholen en Sint Philipsland die naar Breda moesten.
Het wetsontwerp werd echter aangenomen door de Tweede Kamer met 47 stemmen voor en 36 tegen. In de Eerste Kamer, waar 18 leden afwezig waren, was de stemverhouding 22 tegen 10. Per 1 september 1923 werden de beide rechtbanken ontbonden. Op 22 augustus 1923 kwam de Zierikzeese arrondissementsrechtbank voor de laatste maal bijeen in het gebouw aan het Havenpark. De publieke tribune was goed bezet; de stemming droevig en naargeestig. Achter de tafel zat de rechtbank, bestaande uit mr. S. Triezenberg, president, en de rechters mr. W.M.G. Jolles, mr. A.N.L. Otten en mr. P. van der Elst, met mr. N.C. Theron Mulder als griffier.
Na de afhandeling van enkele kleine zaken gaf de president van de rechtbank het woord aan de waarnemend officier van justitie, mr. A. van Dullemen. Hij sprak met weemoed zijn laatste requisitoir uit en deed dat op een verrassende wijze: hij eiste de doodstraf voor de rechtbank. Hij voegde eraan toe dat de onschuld van de delinquent het hem extra moeilijk maakte om de eis uit te spreken. Daarna nam de president het woord. In een lange rede merkte hij op geen kritiek te willen leveren op het politieke besluit om vervolgens scherp uit te halen naar degenen die voor de opheffing waren geweest. De opheffing van de rechtbank was ‘de genadeslag voor Zierikzee’. Met het heengaan van de rechtbank verdween het intellect, een uitspraak waarop hij later veel kritiek kreeg. De toespraak ging de geschiedenis is als de lijkrede op de rechtbank. Andere sprekers waren ds. J.H. de Roode namens de aan de rechtbank verbonden Voogdijraad, mr. J.P. Cau, de voorganger van Triezenberg, en mr. J.A.C. van Heusde namens de plaatselijke advocaten en procureurs. Met een hamerslag beëindigde de president deze laatste zitting.
Een schrale troost was dat Zierikzee zijn kantongerecht behield. Dat betrok het pand aan het Havenpark. De arrondissementsrechtbank, aanvankelijk aangeduid als de Rechtbank van Eerste Aanleg, was gestart in 1811 als gevolg van de inlijving bij het Franse keizerrijk en daarmee de opvolger van de plaatselijke rechtbanken. Tot 1867 was het stadhuis het onderkomen. In dat jaar vond de verhuizing plaats naar het door het Rijk van de erfgenamen van jhr. J.F. van Vrijberghe aangekochte patriciërshuis. Hoe ging het met de leden van de rechtbank? Mr. Triezenberg eindigde als president van de rechtbank in Utrecht, mr. Jolles als president van de rechtbank in Middelburg, mr. Otten als kantonrechter in Utrecht en mr. Theron Mulder als griffier van de rechtbank in Zutphen.
In Zierikzee was de teleurstelling groot. Uit protest wilde men het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina niet vieren, maar daarop kwam men terug. Volgende week meer daarover.
Huib Uil