
Henricus Slatius onthoofd in 1623
ColumnVierhonderd jaar geleden liet een oud-Oosterlander het leven op het schavot. Wie was hij en wat was zijn misdrijf? Het gaat om Henricus Slatius. Hij werd geboren in Oosterland in 1585 als zoon van de predikant Daniel Hendricksz., die vier jaar tevoren daar was begonnen. Hij nam de naam Slaet of Slatius aan en zo doende droeg ook zijn zoon Henricus die naam. Henricus werd voorbestemd om in het voetspoor van zijn vader te treden. Daarvoor ging hij naar de Latijnse school in Zierikzee en kwam in de kost bij de predikant Henricus Brandt, die tevens superintendent (toezichthouder) was van de genoemde school.
Tussen ds. Brandt en zijn kostganger boterde het niet. Dat bleek nadat Henricus terugkeerde van de hogeschool in Leiden waar hij theologie had gestudeerd. In 1608 verzocht hij toelating als proponent bij de classis Schouwen en Duiveland. Daarna zou Slatius junior mogen preken en was hij beroepbaar als predikant. Henricus Slatius maakte er bezwaar tegen dat ds. Brandt bij dat examen aanwezig zou zijn. Daarmee nam de classis geen genoegen en stond erop dat de zaak tussen de twee zou worden bijgelegd. Na de nodige vergaderingen eraan gewijd te hebben, leidde dat ertoe dat de classis de jongeman terecht wees, zonder daarbij ds. Brandt te sparen. Henricus begreep dat hij niets meer op zijn geboortegrond te zoeken had en keerde terug naar Leiden.
Daarop meldde Slatius zich aan om uitgezonden te worden als predikant door de Verenigde Oost-Indische Compagnie naar Indië, het huidige Indonesië. Maar toen hij zich meldde voor zijn examen in Middelburg rees er argwaan. Met de toenmalige kerkelijke twisten als achtergrond rees de verdenking dat Henricus Slatius sympathie had voor de Arminianen, ook aangeduid als Remonstranten, waarvan men in Zeeland niets wilde weten. Daarop liet Slatius zich examineren in Utrecht, dit keer met positief resultaat. Naar Indië ging hij echter niet, maar werd nog in 1606 predikant in Herveld (Gelderland). In 1613 werd hij predikant in Bleiswijk en ontpopte zich als een hartstochtelijk aanhanger van de Arminianen.
Na de veroordeling van de Remonstranten op de Synode van Dordrecht in 1618/1619 week Slatius uit naar Antwerpen. De woelzieke man kreeg ook daar ruzie met zijn geestverwanten en keerde in 1622 terug naar Holland. Daar raakte Slatius betrokken bij het plan om een aanslag op stadhouder prins Maurits te plegen. Deze had een doorslaggevende rol gespeeld in de politieke en kerkelijke twisten. Slatius’ woning in Rotterdam diende als opslagplaats voor de wapens. Toen het complot uitkwam, vluchtte Slatius in boerenkleding. Hij werd echter in Drenthe gepakt. In de Gevangenpoort in Den Haag herriep hij zijn gevoelens en probeerde zo zijn leven te redden. Tevergeefs, want Slatius werd ter dood veroordeeld. Opnieuw keerde hij terug tot zijn oude meningen en hield vol dat het doden van een tiran, prins Maurits in zijn ogen, geoorloofd was. Zijn vrouw, de Zierikzeese Barendina Telle, wekte hij op hun kinderen op christelijke wijze op te voeden en hen de boosheid van de Contraremonstranten in te scherpen. Op 5 mei 1623 werd het vonnis voltrokken. Omdat de blinddoek niet goed zat, probeerde Slatius dit met zijn handen te corrigeren. Op dat moment zwaaide de beul met zijn zwaard. Niet alleen het hoofd maar ook een van de handen werd afgehouwen. Even buiten Den Haag werd het hoofd op een staak geplaatst, zijn lichaam op een rad gelegd en de hand eraan vastgespijkerd.
Barendina wist, met hulp van anderen, het lichaam weg te nemen, maar na vier dagen werd het teruggevonden en weer op het rad gelegd. De tweede keer werd het lichaam begraven in een boomgaard in Warmond. De stoffelijke resten werden niet teruggevonden.