
Dominee Godefridus Udemans en de slavernij
ColumnIn boeken en artikelen over de geschiedenis over de Nederlanders en de slavernij komt regelmatig de naam voor van een Zierikzees predikant: Godefridus Udemans (1581/1582-1649). Begonnen in Haamstede en Burgh was hij lange tijd dominee in Zierikzee. Hij behoorde tot de meest vooraanstaande predikanten van zijn tijd en gold als een godvrezend, gezaghebbend, geleerd en samenbindend man. Dat gezag verwierf hij onder meer door zijn publicaties die praktisch van aard waren. Hij was een van de eersten die de slavernij aan de orde stelde.
In zijn in mei 2023 uitgebrachte rapport over Zeeland en de slavernij noemt Henk den Heijer deze Zierikzeese dominee: ‘De bekendste voorstander van slavernij uit Zeeland was de Zierikzeese predikant Godefridus Udemans’. Om te onderbouwen dat dit onjuist is, gaan we naar Udemans zelf. In zijn boek ‘Practycke’ behandelt hij onder meer de Tien Geboden. Bij de behandeling van het achtste gebod veroordeelt hij in niet mis te verstane woorden alle ‘menschen-diefte’. Dat hij daarmee de slavernij bedoelde, is duidelijk uit zijn omschrijving: ‘iemand stelen of ontvoeren, hetzij jong of oud, om daarmee zijn profijt te doen’ (vierde druk, Dordrecht, 1640, pagina 349).
Udemans schreef ook het boek ‘Geestelyk Roer van ’t Coopmans Schip’. Het was bedoeld als een handleiding hoe een christelijke koopman en koopvaarder handel moesten bedrijven. In dit omvangrijke boek wijdt hij zes pagina’s aan de slavernij, zowel in geestelijke als lichamelijke zin. De lichamelijke vrijheid moet door alle christenen hoog worden gewaardeerd en daarom mogen zij geen andere christenen slaaf maken, zo stelde Udemans. Hij kon er niet omheen dat daar elders heel anders over werd gedacht. Vielen niet-christelijke slaven in handen van christenen dan moesten zij redelijk en vriendelijk worden behandeld, zoals de christelijke religie dat met zich meebrengt. Was dat niet zo, dan vond Udemans het volstrekt geoorloofd dat ze wegliepen.
De Zierikzeese dominee wees erop dat trouwe slaven beloond moesten worden door hen na een zekere tijd in vrijheid te stellen. Het zou hen stimuleren om ook te kiezen voor het christelijk geloof. Ze moesten hen bovendien het een en ander meegeven om in hun levensonderhoud te voorzien. Een goede termijn van vrijlating was zeven jaar, maar gingen de slaven tot het christelijk geloof over, dan moest onmiddellijke vrijlating plaatsvinden. In scherpe bewoordingen veroordeelde Udemans het vermoorden van de indianen door Spanjaarden en Portugezen in Zuid-Amerika en het tot slaaf maken van de rest. (Geestelyk roer, tweede druk, Dordrecht 1640, folio 181-183).
Met L.J. Joosse, die in 2005 een boeiend artikel wijdde aan Zeeuwse predikanten en hun visie op de slavernij en de slavenhandel, kan de conclusie zijn dat Udemans en zijn ambtgenoten afkeer tegen de slavernij en de slavenhandel bij het publiek hebben aangekweekt en aangewakkerd. ‘Slavenhandel moest verafschuwd worden en slavernij kon slechts overzee van voorbijgaande aard zijn’. In de samenvatting van Den Heijers rapport is dit te lezen: ‘In het vroegmoderne Zeeland is geen serieus debat gevoerd over de deelname aan slavenhandel en slavernij’. Deze conclusie kan eraan worden toegevoegd: ‘De waarschuwende geluiden van Zeeuwse predikanten tegen de slavernij en de slavenhandel zijn door de Walcherse kooplieden naast zich neergelegd’.
Dominee Udemans sloot met het oog op de geestelijke slavernij af met een citaat van Augustinus (354-430): ‘Een vroom man is vrij, al ware hij een slaaf; maar een kwaad man is een slaaf, al ware hij een koning. Want hij is een slaaf, niet van een mens alleen, maar, dat veel zwaarder [erger] is, van zovele meesters als hij gebreken heeft’. Udemans voegt eraan toe: ‘Laat dit vrome slaven dienen tot troost en goddeloze heren tot waarschuwing’.