Afbeelding

De verordening op het weren van de pest

Column

Pestepidemieën decimeerden in het middeleeuwse Europa de bevolking op een schrikbarende wijze. De ziekte eiste zeer vele slachtoffers, ook in Zierikzee. Voor wat betreft de epidemieën van 1518 en 1532 worden aantallen van drieduizend en meer slachtoffers genoemd. Is dat juist dan ging het om ongeveer de helft van de bevolking. Het zijn schattingen, maar dat geldt niet voor de epidemie van 1557. Die eiste 1121 slachtoffers, bijna een vijfde deel van het inwoneraantal. De getallen doen ons duizelen.

De oorzaak van de pest was nog onbekend, maar wel wist men dat de ziekte zeer besmettelijk was. Toen in 1515 de pest opnieuw de kop opstak, vaardigde het stadsbestuur een keur of verordening uit. In twaalf artikelen werden maatregelen afgekondigd om besmetting tegen te gaan. In veel van die bepalingen horen we de echo in onze tijd met het coronavirus terug.

Allereerst werd bepaald dat iedereen, die besmet was geraakt, niet in de buurt van andere mensen mocht komen en een gepaste afstand in acht moest nemen. Aan de gevels van huizen waar de pest was opgetreden, moest een strowis, een krans van stro, worden opgehangen met een lengte en dikte van een arm. Die strowis moest daar zes weken blijven hangen nadat iemand besmet of gestorven was. In de huizen, die tevens gebruikt werden als winkels, moest alle bedrijvigheid worden gestaakt.

Iedereen die in deze huizen woonde, moest bij het uitgaan een voor iedereen zichtbare wit geschilderde roede of stok dragen, met een lengte van anderhalve el, dat is ongeveer een meter. Ook daarvoor gold een periode van zes weken. Daarbij moet bedacht worden dat de slachtoffers als regel binnen een week overleden. Kleren, dekens, lakens en dergelijke in de besmette huizen mochten niet naar buiten om te worden gelucht op plaatsen waar mensen kwamen. Verkoop van het genoemde, daarbij inbegrepen bedden, kussens en dergelijke, was binnen de maand erna verboden.

De chirurgijns, die van hun patiënten bloed hadden afgenomen, het aderlaten, een toen veel toegepaste methode om zieken te behandelen, mochten dat bloed niet weggooien op plaatsen waar mensen in de buurt kwamen, maar moesten het begraven op een plaats waar geen besmettingsgevaar was. Gestorven varkens, schapen of andere beesten moesten worden begraven op plaatsen waar niemand kwam. De pest werd, zo weten we nu, overgebracht door vlooien, via beesten, vooral ratten. Met een maatregel ten aanzien van honden zat men gedeeltelijk in de goede richting. Alle inwoners kregen opdracht hun honden binnen een week te brengen in een door het stadsbestuur aangewezen schip in de haven. Na de inzameling koerste het schip naar de Oosterschelde waar de honden werden verdronken.

Het stadsbestuur bepaalde ook dat loslopende varkens en geiten opgesloten moesten worden. Tot slot werd bepaald dat de boeren van buiten de stad geen melk, boter, eieren, kaas, kippen, ganzen en dergelijke in de stad mochten brengen, die afkomstig waren uit boerderijen en huizen waar de ziekte heerste of geheerst had. Deze boeren moesten eveneens voorzien zijn van een wit geverfde stok. Boetes waren in de verordening opgenomen: elke overtreding werd beboet met drie ponden Vlaams of achttien gulden, een hoog bedrag in die tijd.

Dacht het stadsbestuur dat deze maatregelen afdoende waren? Nee, want in de aanhef van de verordening staat dat men de besluiten nam om de epidemie ‘te blusschen metter hulpen van God almachtigh’, maar ook met gebruikmaking van de ‘menselijcke voirsienicheyt’. Anders uitgedrukt: bid en werk. Ook die echo klinkt naar ons door.

Huib Uil

Meer nieuws