Afbeelding

Brand in meestoof ’t Hart te Zierikzee, 1873

Column

Honderdvijftig jaar geleden woedde een hevige brand in Zierikzee - de enige in dat jaar 1873 - waarbij een dodelijk slachtoffer viel. Die brand vond plaats in de meestoof ’t Hart. Deze meestoof stond aan de Boerenweg. Op het kaartje is de meestoof naar de situatie van 1832 geprojecteerd op de huidige kaart. Op het perceel staat nu een grote landbouwschuur.

Meestoven waren grote gebouwen waarin de wortels van de meekrapplant werden gedroogd en vervolgens vermalen tot poeder waarmee de verfstof rood werd verkregen. Het drogingsproces gebeurde door middel van verwarming. Vanwege het brandgevaar waren veel meestoven buiten de bebouwing gelegen. De meekrapteelt was voor Schouwen-Duiveland erg belangrijk. Er werd in oude tijden veel geld mee verdiend. Dat was in 1873 op zijn retour. Langs chemische weg konden kleurstoffen worden gefabriceerd en dat zorgde voor een stevige concurrentie. Niettemin werd geprobeerd de meekrapcultuur in stand te houden.

De bouw van dergelijke meestoven vergde een groot kapitaal. Om dat bijeen te brengen kenden de meestoven aandelen. Meestoof ’t Hart, die waarschijnlijk uit de zeventiende eeuw dateerde, had zestien aandelen. Die waren in het bezit van rijke personen. Onder hen waren vaak landbouwers die hun eigen meekrap in die meestoven lieten bereiden. Om het jaar en op toerbeurt was een van de aandeelhouders boekhouder. Jaarlijks kwam men bijeen om de rekening van inkomsten en uitgaven vast te stellen en het beleid uit te stippelen.

De brand in de meestoof brak uit op dinsdagmorgen 9 december 1873 omstreeks half twaalf in de zogenaamde toren. Het ging om het hoge gedeelte van de meestoof. Daarin waren zolders met openingen waarop de meekrap werd gedroogd. De oorzaak van de brand was onbekend. Binnen de kortste keren greep het vuur om zich heen. De brandweer werd gewaarschuwd en alle vier brandspuiten werden ingezet. Daarbij kreeg de brandweer assistentie van de schutterij terwijl ook de politie paraat was. De brand in de toren was niet te blussen en daarom moest de brandweer zich beperken tot het behouden van de zogenaamde koude stoof, die tegen de toren aanstond. Deze had een rieten dak dat door de brandweer nat werd gehouden. Een gunstige bijkomstigheid was dat het die dag bladstil was.

Op het geroep van ‘brand, brand’ was onder meer Leen Geelgoed, de bijna dertigjarige zoon van landbouwer Marinus Geelhoed, afgekomen. Samen met twee andere jongemannen klom hij op het pannendak van de toren. Leen waagde zich te ver. Toen dat dak instortte viel hij naar beneden in de vuurzee. De twee anderen konden zich tijdig van het dak af laten glijden. De volgende dag, toen de brand was uitgewoed, vond men het lichaam terug. In de Zierikzeesche Nieuwsbode was te lezen: ‘Hedenmorgen is het lijk van den ongelukkige in vreeselijk misvormden toestand van onder de puinhoopen gehaald’. Vanzelfsprekend maakte dit ongeval diepe indruk, te meer omdat Leendert Geelhoed een oppassende jongeman en algemeen geacht was.

Dankzij de uitkering van de brandverzekering kon herbouw plaatsvinden. Het laatste jaar waarin de meestoof werkte, was 1877. In 1883 en 1884 werden het gebouw en de grond verkocht en volgde afbraak. De afrekening, opgesteld door de laatste boekhouder, jhr. J.L. de Jonge, liet een batig saldo zien van fl. 2682.32½. De op het terrein gebouwde landbouwschuur werd later, in 1975, in gebruik genomen door de plantsoenendienst van de gemeente Zierikzee. De erbij behorende woning werd betrokken door het hoofd van die dienst J.J. Doeswijk. Na de gemeentelijke herindeling kwam het pand met de woning in particulier bezit.

Huib Uil

Meer nieuws